Lezing over de Atlas van de Veluwe, door auteur Tjirk van der Ziel, georganiseerd door Verenging Historisch Ermeloo.
Wie bij het grootste natuurgebied van Nederland opgroeit, is bevoorrecht. Zeker nu rust en stilte schaars worden en de biodiversiteit onder druk staat, kun je op de Veluwe nog steeds eindeloos dwalen. Ik ben er geboren en getogen, en dacht bij het maken van een atlas mij helemaal te kunnen uitleven, want welke geheimen zou deze streek voor mij nog kunnen hebben? Maar de Veluwe blijkt nog veel rijker aan verhalen dan ik had vermoed.
Het eerste verhaal gaat over stuwwallen. De meeste Nederlanders zullen weten dat hier ooit een dik pak ijs heeft gelegen. Een enorme gletsjer, uit het verre noorden, kwam al ploegend in een zachte bodem tot stilstand. Aan de zijkanten rees die bodem op: opbollend zand met klei dat flink in elkaar werd geplooid – een ratjetoe aan kromme aardlagen. Je zou zeggen, wat maakt dat uit? Maar voor regenwater nogal veel. Neerslag kan er moeilijk wegzakken; het duurt eindeloos lang voordat al die druppels ergens diep onder onze voeten in grondwater terecht komen. Juist omdat dit infiltreren zo lang duurt, worden ze door al dat zand weergaloos goed gezuiverd. Deskundigen vinden dit het beste drinkwater ter wereld. Ons ‘Veluws goud’.
Dat brengt mij op het tweede verhaal: de rol van water. Al eeuwenlang staat het gebied bekend als hoog en droog. Wat dan over het hoofd wordt gezien is de kundigheid van onze voorouders om water af te tappen. Dat gebeurde al in de elfde eeuw, maar de echte doorbraak kwam vier eeuwen later toen slimme molenaars zich gingen toeleggen op het maken van papier. Vooral de oostflank was met bijna tweehonderd molens een en al bedrijvigheid. De roem van dit Veluws kwaliteitspapier verspreidde zich tot ver buiten onze grenzen. En dan zijn er nog de vele vennen en vennetjes óp de Veluwe. Een telling komt uit op circa 350 stuks; plekken waar het water blijft staan, hoewel verdroging een steeds groter probleem vormt.
Tot slot het derde verhaal. Tegenwoordig denken de meeste mensen bij het woord ‘Veluwe’ aan bos, met plukken hei en wat zand. Dat was eeuwen geleden niet anders, maar deze ‘woeste’ gronden waren toen een stuk omvangrijker. Dat laat de eerste Kadasterkaart uit 1832 zien. Misschien is dit wel de grootste verrassing: als we die kaart vergelijken met die van nu, dan zijn de verschillen ronduit frappant. In minder dan twee eeuwen tijd heeft er een soort landschapsomkering plaatsgevonden: tóen groen aan de rand en relatief open terrein in het midden, nú open randen en in het midden veel bos, veel méér bos: er is flink wat aangeplant. Voor mij als Veluwenaar was dat een ontdekking, want zulke beelden laten zien dat de hele streek vanouds een eenheid vormt, zowel landschappelijk als cultuurhistorisch en hydrologisch.
In de lezing komen alle drie verhalen aan de orde, met telkens een toespitsing op Ermelo en omgeving, zoals waarom heel vroeger bepaalde plekken zich het beste leenden om daar te gaan wonen. Daar hoort ook bij de eeuwenlange omgang met de uitgestrekte heidevelden om een (vaak moeizaam) bestaan op te bouwen. Verder zullen we stilstaan bij de wisselwerking tussen de vroegere Zuiderzee, de lage beken- en weidegebieden en de hogere stuwwallen en wat dat heeft betekend voor de ontwikkeling van Ermelo.